Wat wij geloven

De geloofsbelijdenis van De Open Tuin

Hieronder vind je de geloofsbelijdenis per onderwerp.

Klik op het pijltje rechts van elk vak om de tekst te lezen.

De Heilige Schrift
  • De 66 boeken van de Bijbel zijn het unieke, geschreven Woord van God. De Bijbel is goddelijk geïnspireerd, onfeilbaar, gezaghebbend, subliem en toereikend in alles wat het onderwijst. De beweringen in de Bijbel zijn feitelijk waar in alle originele geschriften. De autoriteit ervan is niet beperkt tot spirituele, religieuze of verlossende thema’s, maar omvat ook beweringen op gebieden als geschiedenis en wetenschap (Deuteronomium 4:2, 12:32; 2 Timotheüs 3:16-17; Openbaring 22:18-19). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat God in Zijn geschreven Woord sprak door een proces van dubbel auteurschap. De Heilige Geest hield zo toezicht op de menselijke auteurs dat zij, door hun individuele persoonlijkheden en verschillende schrijfstijlen, Gods Woord aan de mens samenstelden en vastlegden (2 Petrus 1:20-21) zonder fouten in het geheel of in delen (Mattheüs 5:18; 2 Timotheüs 3:16). 
  • De uiteindelijke gids voor de interpretatie van de Schrift is de Schrift zelf (Spreuken 8:8-9; Mattheüs 12:3-5, 19:4, 22:31; Markus 7:13, Markus 12:10, Markus 12:26; Lukas 6:3; 2 Korinthe 4:2; 2 Timotheüs 3:16-17). 
  • Alle dingen die nodig zijn voor onze redding worden uitdrukkelijk en duidelijk onderwezen in de Schrift (fundament van het Evangelie: Genesis 1:1, 1:31, 3:17-19; Romeinen 5:12, Romeinen 3:23; presentatie van het Evangelie: 1 Korinthe 15:1-4; Romeinen 6:23, Romeinen 10:9; Johannes 3:14-18; Handelingen 16:30-31; Efeze 2:8; Romeinen 5:1-2). 
De Drie-Eenheid

Er is één God, zelfbestaand en eeuwig, oneindig volmaakt, de Schepper, Onderhouder en Heerser van alle dingen (Genesis 1:1, 2:1-4; Deuteronomium 6:4, Deuteronomium 33:27; Psalm 22:28-29, Psalm 103:19, Psalm 147:5; Jesaja 40:28, Jesaja 45:18; Daniël 5:21; 2 Samuël 22:31; Nehemia 9:6; Prediker 12:1-6; Mattheüs 5:48, Mattheüs 28:18; Markus 12:29-34; Johannes 1:1-3; 2 Samuël 22:31; Nehemia 9:6; 1 Korinthe 8:4; Romeinen 16:26; Kolossenzen 1:16-17, Kolossenzen 2:3; Hebreeën 1:1-3, Hebreeën 9:14; 2 Petrus 3:9; Openbaring 1:8, Openbaring 4:11).

  • De Godheid is drie-enig. Dat wil zeggen één God, drie Personen: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Elke Persoon is volledig God, hun glorie is gelijk en hun majesteit is gemeenschappelijk (Genesis 1:1-2; 3:15-17; Johannes 1:1-3). 
  • Voor Zijn eigen glorie en door Zijn eigen besluit schiep de drie-enige God hemel en aarde, tijd en alle zichtbare en onzichtbare, levende en niet-levende, materiële en niet-materiële dingen (Genesis 1:1-2:3; Exodus 20:11, 31:17; Jesaja 46:9-10; Nehemia 9:6; 1 Timotheüs 1:17; Kolossenzen 1:16; Openbaring 22:13).
God de Vader
  • Wij geloven en onderwijzen dat God de Vader, de eerste Persoon van de Drie-eenheid, alle dingen ordent en beschikt volgens Zijn eigen doel en genade (Psalm 145:8-9; 1 Korinthe 8:6). Hij is de Schepper van alle dingen (Genesis 1:1-31; Efeze 3:9). Hij is soeverein in schepping, voorzienigheid en verlossing (Psalm 103:19; Romeinen 11:36).  
  • Zijn vaderschap heeft zowel betrekking op Zijn benoeming binnen de Drie-eenheid als op Zijn relatie met de mensheid. Als Schepper is Hij Vader van alle mensen (Efeze 4:6), maar Hij is alleen geestelijk Vader van gelovigen  (Romeinen 8:14; 2 Korinthe 6:18). 
  • God de Vader heeft voor Zijn eigen glorie alles verordend wat tot stand komt (Efeze 1:11). Hij onderhoudt, leidt en regeert voortdurend alle schepselen en gebeurtenissen (1 Kronieken 29:11; Handelingen 17:28). In Zijn soevereiniteit heeft Hij de zonde noch geschapen, noch goedgekeurd (Habakuk 1:13; Johannes 8:38-47). Evenmin beperkt Hij de verantwoordingsplicht van morele, intelligente schepselen (1 Petrus 1:17). Hij heeft van eeuwigheid af op genadige wijze diegenen uitverkoren die Hij wil redden om Zijn eigen volk te zijn (Efeze 1:4-6);  
  • Hij redt van zonde allen die door geloof in Jezus Christus tot Hem komen; Hij neemt allen die tot Hem komen tot de Zijnen aan en wordt daardoor Vader van hen (Johannes 1:12; Romeinen 8:15; Galaten 4:5; Hebreeën 12:5-9). 
God de Zoon
  • Wij geloven in de godheid van de Heer Jezus Christus. Hij is de vleesgeworden God, God in menselijke gedaante, het uitdrukkelijke beeld van de Vader, die, zonder op te houden God te zijn, mens werd opdat Hij zou tonen wie God is en de mensheid het middel tot verlossing zou verschaffen (Mattheüs 1:21; Johannes 1:18; Kolossenzen 1:15). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat Jezus Christus werd verwekt door de Heilige Geest en werd geboren uit de maagd Maria (Mattheüs 1:23); dat Hij waarlijk volledig God en waarlijk volledig mens is (Johannes 1:1,14); dat Hij een volmaakt, zondeloos leven leidde (1 Johannes 3:5); dat al Zijn leringen waar zijn (Johannes 14:6).  
  • Wij geloven en onderwijzen dat de Heer Jezus Christus aan het kruis stierf voor de hele wereld (1 Johannes 2:2) als een plaatsvervangend offer (Jesaja 53:5-6). Wij geloven dat Zijn dood voldoende is om redding te bieden aan iedereen die Hem als Redder ontvangt (Johannes 1:12; Handelingen 16:31); dat wij zijn gerechtvaardigd door het vergieten van Zijn bloed (Romeinen 5:9; Efeze 1:7); en dat dit wordt bevestigd door Zijn letterlijke, fysieke opstanding uit de dood (Mattheüs 28:6; 1 Petrus 1:3). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat de Heer Jezus Christus in Zijn verheerlijkte lichaam naar de hemel is opgevaren (Handelingen 1:9-10) en nu aan de rechterhand van God zit als onze Hogepriester en Pleitbezorger (Romeinen 8:34; Hebreeën 7:25). 
  • Jezus Christus zal persoonlijk (lichamelijk en zichtbaar) naar deze aarde terugkeren als Rechter over de levenden en de doden (1 Timotheüs 4:1).
God de Heilige Geest
  • Wij geloven en onderwijzen dat de Heilige Geest de derde Persoon van de Godheid is, de Heer en Gever van leven, die onze Heer Jezus Christus verheerlijkt en de wereld overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel (Johannes 15:26, 16:8-11, 16:14). 
  • Het werk van de Heilige Geest is noodzakelijk voor zondaars om zich te bekeren en in Jezus Christus te geloven door de oproep van het Evangelie (Romeinen 8; 1 Korinthe 2:6-14, 12:3; Titus 3:3-7). 
  • De Heilige Geest leeft en werkt in elke gelovige om de vrucht van gerechtigheid voort te brengen (Johannes 14:16-17; Handelingen 1:8, 4:31; Romeinen 8:11; 1 Korinthe 3:16, 1 Korinthe 6:18-20; Galaten 5:22-23; Efeze 2:19-22). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat God de Heilige Geest soeverein is in het geven van al zijn gaven voor de vervolmaking van de heiligen vandaag (1 Korinthe 12,4-11; Efeze 4).
De schepping
  • Wij geloven en onderwijzen dat het verslag over de oorsprong dat in Genesis 1 wordt gepresenteerd, een eenvoudige maar feitelijke weergave is van werkelijke gebeurtenissen en daarom een betrouwbaar kader biedt voor wetenschappelijk onderzoek naar de oorsprong en geschiedenis van het leven, de mensheid, de aarde en het universum. 
  • De verschillende oorspronkelijke levensvormen (soorten), inclusief de mens, werden gemaakt door directe, bovennatuurlijke, creatieve handelingen van God (d.w.z. niet door natuurlijke, fysieke processen gedurende miljoenen jaren). De levende afstammelingen van elk van de oorspronkelijke soorten (afgezien van de mens) kunnen vandaag de dag meer dan één variant vertegenwoordigen, wat het genetisch potentieel binnen elke oorspronkelijke soort weerspiegelt. Binnen elke soort hebben zich sinds de schepping slechts beperkte biologische veranderingen (inclusief mutaties) voorgedaan (d.w.z. een soort verandert in de loop der tijd niet in een andere soort): Genesis 1:11-12, 1:21, 1:24-25, 30:37-42; 1 Korinthe 15:39).
Schepping van de mens en de erfzonde
  • Wij geloven en onderwijzen dat de mensheid is ontstaan door een directe schepping van God en dat de mensheid op unieke wijze is gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God (Genesis 1:26-27).  
  • Wij geloven en onderwijzen dat de hele mensheid, door de zondeval van Adam, een zondige natuur heeft geërfd, dat alle mensen ervoor kiezen om te zondigen (Romeinen 3:23; 1 Johannes 1:8), en dat alle zonde bijzonder aanstootgevend is voor onze Heilige God (Romeinen 6:23).  
  • Wij geloven en onderwijzen dat kinderen reeds in de buik van hun moeder met deze zonde zijn besmet (Psalm 51:7). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat onze ongerechtigheden scheiding maken tussen de mens en God. Door onze zonden houdt God Zijn aangezicht voor ons verborgen en hoort Hij ons niet (Jesaja 59:2). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat de mens niet in staat is om zelf deze gevallen toestand te herstellen (Efeze 2:1-5, Efeze 2:12).  
  • Wij geloven en onderwijzen dat deze erfzonde, die begon door de ongehoorzaamheid van Adam, zich over de hele mensheid heeft verspreid (Romeinen 5:12). Deze erfzonde is er de oorzaak van, dat er allerlei andere zonden in de mens ontstaan. Dit alleen is al voldoende reden voor God om de hele mensheid te veroordelen en verloren te laten gaan. Wij verwerpen dus de leer van de Pelagianen, die beweren dat deze zonde alleen maar komt doordat mensen een verkeerd voorbeeld volgen. 
  • Wij geloven en onderwijzen dat God mensen rechtvaardigt en heiligt die door genade in Jezus geloven, en dat Hij hen eens zal verheerlijken – alles uit liefde en tot lof en eer van Zijn heerlijke genade. (Efeze 4:13; Hebreeën 12:23; 1 Johannes 3:2; Judas 1:24). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat de mens door de Heilige Geest kan worden overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel (Johannes 3:16; Johannes 16:17-14; Handelingen 10:43; Handelingen 13:38-39; Handelingen 26:18). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat gelovigen niet rustig in de zonde kunnen blijven leven, maar dat gelovigen zich, door het werk van de Heilige Geest, bewust zijn van deze verdorvenheid en ernaar verlangen om hiervan verlost te worden. Pas wanneer het lichaam is gestorven zal de gelovige volledig worden bevrijd van de zonde (Romeinen 6:1-4; Filippenzen 3:21). 
Het Evangelie (= het Goede Nieuws)
  • Wij geloven en onderwijzen dat God zo van de wereld houdt dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven om voor onze zonden te sterven (Johannes 3:16).  
  • Wij geloven en onderwijzen dat onze redding en eeuwig leven en ons thuis in de hemel door Christus gegarandeerd zijn (Johannes 14:1-4; 1 Petrus 1:3-4). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat wij, die eens vijanden van God waren, verzoend zijn door het bloed van Christus en daardoor opgenomen zijn in de familie van God (Romeinen 5:10; Johannes 1:12; 1 Johannes 3:1). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat “er nu geen veroordeling meer is voor hen die in Christus Jezus zijn” (Romeinen 8:1). 
  • Wij geloven dat de Heilige Geest de drijvende kracht is achter de verkondiging van het Evangelie. Hij stelde de apostelen en discipelen in staat om gehoor te geven aan de zendingsopdracht van Jezus (Johannes 16:13-14; Mattheüs 28:19; Handelingen 10:42-43; Handelingen 13:47; 1 Timotheüs 3:18; Handelingen 20:20-21; Romeinen 15:18-19).
De vrije wil
  • Wij geloven dat God de wil van de mens heeft toegerust met natuurlijke vrijheid, die noch gedwongen, noch door enige absolute noodzaak van de natuur bepaald is tot goed of kwaad (Deuteronomium 30:19; 17:12; Jakobus 1:14).
  • Wij geloven dat de mens in de hof van Eden in zijn staat van onschuld, de vrijheid en macht had om te willen en te doen wat goed en wat welgevallig voor God was (Genesis 1:26; Prediker 7:29). Tegelijkertijd was de mens ook in staat om van hetgeen goed en welgevallig was voor God af te wijken, zodat hij hierdoor in ongehoorzaamheid en zonde zou kunnen vallen (Genesis 2:16-17; Genesis 3:6).
  • Wij geloven dat de mens het Evangelie kan aannemen of afwijzen.
  • Wanneer God een zondaar bekeert en hem overbrengt in de staat van genade, bevrijdt Hij hem van zijn natuurlijke slavernij van de zonde (Johannes 8:34, 36; Kolossenzen 1:13), en stelt hem louter door Zijn genade in staat om vrijelijk te willen en te doen wat geestelijk goed is (Romeinen 6:18, 22; Filemon 2:13). Echter kan hij vanwege zijn verdorvenheid ook willen of doen hetgeen kwaad is (Romeinen 7:15, 18-19, 21, 23; Galaten 5:17).
  • Alleen in de staat van heerlijkheid is de wil van de mens volmaakt en onveranderlijk vrij gemaakt, om uitsluitend het goede te doen (Efeze 4:13; Hebreeën 12:23; 1 Johannes 3:2; Judas 1:24).
Aangenomen als kinderen van God
  • Wij geloven en onderwijzen dat adoptie een handeling van God is waarbij Hij ons tot Zijn kinderen maakt (Johannes 1:12; Romeinen 8:14-17). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat God ons heeft aangenomen als zijn kinderen, als antwoord op ons vertrouwen in Christus (Galaten 3:23-26, Johannes 1:12). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat niet alleen de hele schepping zucht en lijdt, maar ook wijzelf. Wij, die als voorschot de Heilige Geest hebben ontvangen, zijn in afwachting van de openbaring dat we kinderen van God zijn en mogen uitzien naar de verlossing van ons sterfelijk bestaan. In die hoop zijn wij zalig geworden (Romeinen 8:23). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat wanneer we Gods kinderen zijn, we als gelovigen deel uitmaken van Gods gezin en daarmee broers en zussen zijn geworden (Galaten 4:4-6; 1 Johannes 3:1-2). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat Jezus ons Zijn broers en zussen noemt (Hebreeën 2:12), dat Hij in dit opzicht de oudste Broer is in Gods gezin (Hebreeën 2:14) en dat Hij de Eerstgeborene is onder vele broers en zussen. 
  • Wij geloven en onderwijzen dat we als erfgenamen en mede-erfgenamen met Christus recht hebben op een grote eeuwige erfenis (Romeinen 8:17) die onvergankelijk, onverderfelijk en onveranderlijk is, bewaard in de hemel (1 Petrus 1:4). Wij zijn niet langer slaven maar zonen of dochters van God en daarmee Zijn erfgenamen (Galaten 4:7). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat we als gelovigen samen het huisgezin van God vormen. Dit houdt in dat we als zodanig met elkaar moeten omgaan, vol liefde en respect (1 Timotheüs 5:1-2). Als broers en zussen past ons vriendelijkheid en barmhartigheid en moeten wij elkaar vergeven, zoals ook God in Christus ons vergeven heeft (Efeze 4: 32; Efeze 5:1-2). 
Heiliging
  • Wij geloven en onderwijzen dat elke gelovige bij zijn bekering geheiligd (apart gezet) wordt voor God, heilig verklaard wordt en daarom als heilige geïdentificeerd wordt. Deze heiliging is positioneel en ogenblikkelijk en moet niet verward worden met progressieve heiliging. Deze heiliging heeft te maken met de status van de gelovige, niet met zijn huidige wandel of toestand (Handelingen 20:32; 1 Korinthe 1:2, 30; 6:11; 2 Tessalonicenzen 2:13; Hebreeën 2:11; Hebreeën 3:1; Hebreeën 10:10-14; Hebreeën 13:12).
  • Wij geloven en onderwijzen dat er ook, door het werk van de Heilige Geest, een progressieve heiliging is waardoor de toestand van de gelovige meer in overeenstemming wordt gebracht met de status die de gelovige positioneel geniet door de rechtvaardiging. Door gehoorzaamheid aan het Woord van God en de bekrachtiging van de Heilige Geest is de gelovige in staat om een leven van toenemende heiligheid te leiden in overeenstemming met de wil van God, waardoor hij meer en meer op onze Heer Jezus Christus gaat lijken (Johannes 17:17-19; Romeinen 6:1-22; Romeinen 8:29; 2 Korinthe 3:18; 1 Tessalonicenzen 4:3-4; 1 Tessalonicenzen 5:23). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat elke geredde persoon betrokken is in een dagelijks conflict – de nieuwe schepping in Christus die strijd levert tegen het vlees (Romeinen 7:15-19; Galaten 5:17) – maar dat er voldoende voorzieningen zijn getroffen voor de overwinning door de kracht van de inwonende Heilige Geest. De strijd blijft echter het hele aardse leven bij de gelovige en wordt pas volledig beëindigd als hij Christus van aangezicht tot aangezicht ziet. Alle beweringen over de uitroeiing van zonde in dit leven zijn niet bijbels. Uitroeiing van zonde is niet mogelijk, maar de Heilige Geest zorgt wel voor overwinning op zonde (Galaten 5:16-25; Efeze 4:22-24; Filippenzen 3:12; Kolossenzen 3. Pas wanneer het lichaam is gestorven zal de gelovige volledig worden bevrijd van de zonde. 
Rechtvaardiging door geloof
  • Wij geloven en onderwijzen dat God heeft verklaard dat de zonden van de mens hem veroordelen tot een eeuwigheid in de hel, afgezonderd van God. Daar in de hel betaalt de mens de boete voor de zonden tegen een heilige en rechtvaardige God. Gelukkig is dit lot afwendbaar (Lukas 12:5). 
  • Wij geloven en onderwijzen namelijk dat Jezus Christus door zijn menswording, leven, dood, verrijzenis en hemelvaart optreedt als ons plaatsvervangend zoenoffer. Hij heeft dit gedaan opdat wij in Hem de gerechtigheid van God zouden worden. Aan het kruis heeft Hij de zonde ongedaan gemaakt, en de volledige straf voor de zonde gedragen (Romeinen 4:6; Romeinen 5:17). De zonde wordt de kinderen van God niet toegerekend als een veroordeling, maar het wordt hen vergeven door Gods genade en barmhartigheid. 
  • Ondanks onze zondigheid gedurende ons aardse bestaan, hebben wij de zekerheid dat we gerechtvaardigd zijn uit het geloof en hebben wij vrede met God door onze Heere Jezus Christus (Romeinen 5:1-2; Efeze 2:8-9, Titus 3:7). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat rechtvaardiging voor God een daad van God is (Romeinen 8:33) waarin Hij rechtvaardig verklaart degenen die zich door Zijn genade bekeren van hun zonden (Lukas 13:3; Handelingen 2:38; 3:19; 11:18; Romeinen 2:4; 2 Korinthe 7:10; Jesaja 55:6-7), zich in geloof tot Christus wenden (Handelingen 16:31; Handelingen 20:21; Romeinen 1:16; Romeinen 3:22, 26; Galaten 3:22) en Hem als soevereine Heer belijden (Romeinen 10:9-10; 1 Korinthe 12:3; 2 Korinthe 4:5). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat rechtvaardiging bestaat uit de toerekening van onze zonden aan Christus (Kolossenzen 2:14; 1 Petrus 2:24) en de toerekening van de gerechtigheid van Christus aan ons (1 Korinthe 1:30; 2 Korinthe 5:21; vgl. Romeinen 5:18-19), alleen door geloof (Romeinen 3:2, 8; Romeinen 4:4-5; Romeinen 5:1; Galaten 2:16; Galaten 3:11, 24). Op deze manier is God “rechtvaardig en de Rechtvaardiger van degene die in Jezus gelooft”.
De verheerlijking
  • Wij geloven en onderwijzen dat de “verheerlijking” in de eeuwigheid realiteit wordt voor iedereen die gered is. Het is Gods uiteindelijke verwijdering van zonde uit het leven van de heiligen (Romeinen 8:18; 2 Korinthe 4:17). Bij de komst van Christus zal de heerlijkheid van God (Romeinen 5:2) – Zijn eer, lof, majesteit en heiligheid – in ons worden gerealiseerd. In plaats van stervelingen te zijn die gebukt gaan onder de zondige natuur, zullen we worden veranderd in heilige onsterfelijken met directe en ongehinderde toegang tot Gods aanwezigheid, en zullen we in alle eeuwigheid genieten van heilige gemeenschap met Hem. Bij het overwegen van verheerlijking moeten we ons op Christus richten, want Hij is de “gezegende hoop” van elke Christen; ook kunnen we de uiteindelijke verheerlijking beschouwen als het hoogtepunt van heiliging.  
  •  Wij geloven en onderwijzen dat de definitieve verheerlijking moet wachten op de openbaring van de heerlijkheid van onze grote God en Verlosser Jezus Christus (Titus 2:13; 1 Timoteüs 6:14). Totdat Hij terugkeert, zijn we met zonde belast en is onze geestelijke visie vervormd vanwege de vloek (1 Korinthe 13:12). Elke dag moeten we ijverig zijn door de Geest om te doden wat “vleselijk” (zondig) in ons is (Romeinen 8:13). 
De Kerk
  • Wij geloven en onderwijzen dat de kerk het lichaam van Christus is, waarvan Hij het hoofd is (Efeze 1:22-23). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat het lichaam van Christus bestaat uit alle gelovigen in Jezus Christus tot de wederkomst van Christus. 
  • Wij geloven en onderwijzen dat de universele kerk bestaat uit iedereen, overal, die een persoonlijke relatie met Jezus Christus heeft (1 Korinthe 12:13).                                   
  • Wij geloven en onderwijzen dat de lokale kerk een plaatselijke gemeente is, bestaande uit gelovigen afkomstig uit een bepaalde omgeving (Galaten 1:1-2).  De universele kerk bestaat uit iedereen die bij Christus hoort. Leden van de universele kerk moeten gemeenschap en opbouw zoeken in een lokale kerk.
De mens
  • De mens, bestaande uit twee geslachten (mannelijk en vrouwelijk), is geschapen naar het beeld van God. Elk van deze twee verschillende, elkaar aanvullende geslachten weerspiegelt het beeld van God (Genesis 1:26-27, 5:2, 9:6; Mattheüs 19:4-6; Markus 10:6; 1 Korinthe 11:7; Jakobus 3:9-10). 
  • De speciale en unieke schepping van Adam uit stof en Eva uit Adams rib was bovennatuurlijk en onmiddellijk. Adam en Eva ontstonden niet uit andere reeds bestaande levensvormen (Genesis 2:7, 2:21-23, 3:19; 1 Korinthe 11:8-12, 1 Korinthe 15:47-49). 
  • Al het menselijk leven is heilig en begint bij de conceptie (gedefinieerd als het moment van bevruchting). Elk ongeboren kind is een uniek, levend mens, geschapen naar het beeld van God, en moet zowel voor als na de geboorte gerespecteerd en beschermd worden. De abortus van een ongeboren kind of het actief, opzettelijk wegnemen van menselijk leven door middel van euthanasie of hulp bij zelfdoding vormt een schending van de heiligheid van het menselijk leven en is een misdaad tegen God en de mens (Genesis 9:6; Exodus 20:13; Deuteronomium 5:17; Psalm 51:7; 1 Korinthe 15:49; Jakobus 2:11).
  • Er is maar één mensenras – het menselijke ras of Adams ras. Adam en Eva waren de eerste twee mensen. Alle mensen die vandaag leven zijn de afstammelingen van Adam en Eva en vervolgens van Noach (Genesis 1:26-27, 3:20, 10:1, 10:32; 1 Korinthe 15:45-47; Lucas 17:27; Hebreeën 11:7; 1 Petrus 3:20; 2 Petrus 2:5). 
  • Aangezien alle mensen naar het beeld van God zijn gemaakt, hebben alle mensen gelijke waardigheid en waarde, ongeacht leeftijd (inclusief ongeborenen), intelligentie, geslacht, fysieke vermogens, huidskleur, religie, etniciteit of enig ander kenmerk (Genesis 1:26-27, 3:20, 11:9; Handelingen 17:26-28). 
  • De concepten van “sociale rechtvaardigheid”, “intersectionaliteit” en “kritische rassentheorie” zoals die in moderne terminologie worden gedefinieerd, zijn anti-bijbels en destructief voor de menselijke bloei (Ezechiël 18:1-20; Jakobus 2:8-9). 
  • Ouders zijn verantwoordelijk om hun kinderen te onderwijzen in christelijk geloof en gedrag, om hen daarvan godvruchtige en consequente voorbeelden te geven en om hen op alle mogelijke manieren “op te voeden in de opvoeding en vermaning van de Heer” (Deuteronomium 6:6-9; Spreuken 22:6; Efeze 6:4). 
  • Het enige wettige huwelijk, gebaseerd op de scheppingsverordening in Genesis 1 en 2, dat door God is bekrachtigd, is het samengaan van één natuurlijk geboren man en één natuurlijk geboren vrouw in een enkele, exclusieve verbintenis zoals die in de Schrift is beschreven. God wil dat seksuele intimiteit alleen plaatsvindt tussen een man en een vrouw die met elkaar getrouwd zijn en Hij heeft bevolen dat er geen seksuele activiteit mag plaatsvinden buiten het huwelijk tussen een man en een vrouw. Elke vorm van seksuele immoraliteit, zoals overspel, hoererij, prostitutie, homoseksualiteit, biseksueel gedrag, bestialiteit, incest, pornografie, misbruik, of elke poging om iemands geslacht te veranderen, of het niet eens zijn met iemands biologische geslacht, is zondig en beledigend voor God (Genesis 1.27-28, 2:24; Mattheüs 5:27-30, Mattheüs 19:4-5; Markus 10:2-9; 1 Korinthe 6:9-11; 1 Thessalonicenzen 4:3-7; Hebreeën 13:4). 
  • Geslacht en biologisch geslacht zijn gelijkwaardig en kunnen niet gescheiden worden. Het geslacht van een persoon wordt bepaald bij de conceptie (bevruchting), gecodeerd in het DNA en kan niet veranderd worden door medicijnen, hormonen of chirurgie. Het afwijzen van iemands biologische geslacht (gender) of jezelf identificeren met het andere geslacht is een zondige afwijzing van de manier waarop God je als persoon gemaakt heeft. Deze waarheden moeten gecommuniceerd worden met mededogen, liefde, vriendelijkheid en respect, waarbij iedereen gewezen wordt op de waarheid dat God verlossing en herstel biedt aan iedereen die zijn zonde belijdt en zich ervan bekeert, en die zijn genade en vergeving zoekt in Jezus Christus (Genesis 1.26-28, 5:1-2; Psalm 51:7, 139:13-16; Jeremia 1:5; Mattheüs 1:20-21, Mattheüs 19:4-6; Markus 10:6; Lukas 1:31; Handelingen 3:19-21; Romeinen 10:9-10; 1 Korinthe 6:9-11; Galaten 3:28). 
De wederkomst van Christus
  • Onze Heer Jezus Christus zal persoonlijk en lichamelijk terugkeren in heerlijkheid zoals Hij heeft beloofd, en Hij zal Zijn koninkrijk voltooien. Christus zal de levenden en de doden oordelen bij Zijn verschijning (Johannes 6:39-40, 12:48; Handelingen 1:9-11; 1 Petrus 4:5). 
  • Allen zullen uit de doden worden opgewekt: zij die in Christus zijn gestorven tot het eeuwige leven in de hemel en zij die Hem hebben verworpen tot de bewuste en eeuwige straf in de poel van vuur, oftewel de hel. (Daniël 12:2; Mattheüs 13:49-50, Mattheüs 25:41-46; Lukas 12:5; 1 Korinthe 15:12-26; Openbaring 21:8). 
  • Satan, die een persoonlijke geestelijke tegenstander is van zowel God als de mensheid, zal worden veroordeeld en voor eeuwig in de vuurzee (hel) worden geworpen (Mattheüs 25:41; Openbaring 20:10). 

Heb je vragen?

Bekijk de veelgestelde vragen of neem contact op.

Wat wij geloven

De geloofsbelijdenis van De Open Tuin

Hieronder vind je de geloofsbelijdenis per onderwerp.

Klik op het pijltje rechts van elk vak om de tekst te lezen.

De Heilige Schrift
  • De 66 boeken van de Bijbel zijn het unieke, geschreven Woord van God. De Bijbel is goddelijk geïnspireerd, onfeilbaar, gezaghebbend, subliem en toereikend in alles wat het onderwijst. De beweringen in de Bijbel zijn feitelijk waar in alle originele geschriften. De autoriteit ervan is niet beperkt tot spirituele, religieuze of verlossende thema’s, maar omvat ook beweringen op gebieden als geschiedenis en wetenschap (Deuteronomium 4:2, 12:32; 2 Timotheüs 3:16-17; Openbaring 22:18-19). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat God in Zijn geschreven Woord sprak door een proces van dubbel auteurschap. De Heilige Geest hield zo toezicht op de menselijke auteurs dat zij, door hun individuele persoonlijkheden en verschillende schrijfstijlen, Gods Woord aan de mens samenstelden en vastlegden (2 Petrus 1:20-21) zonder fouten in het geheel of in delen (Mattheüs 5:18; 2 Timotheüs 3:16). 
  • De uiteindelijke gids voor de interpretatie van de Schrift is de Schrift zelf (Spreuken 8:8-9; Mattheüs 12:3-5, 19:4, 22:31; Markus 7:13, Markus 12:10, Markus 12:26; Lukas 6:3; 2 Korinthe 4:2; 2 Timotheüs 3:16-17). 
  • Alle dingen die nodig zijn voor onze redding worden uitdrukkelijk en duidelijk onderwezen in de Schrift (fundament van het Evangelie: Genesis 1:1, 1:31, 3:17-19; Romeinen 5:12, Romeinen 3:23; presentatie van het Evangelie: 1 Korinthe 15:1-4; Romeinen 6:23, Romeinen 10:9; Johannes 3:14-18; Handelingen 16:30-31; Efeze 2:8; Romeinen 5:1-2). 
De Drie-Eenheid

Er is één God, zelfbestaand en eeuwig, oneindig volmaakt, de Schepper, Onderhouder en Heerser van alle dingen (Genesis 1:1, 2:1-4; Deuteronomium 6:4, Deuteronomium 33:27; Psalm 22:28-29, Psalm 103:19, Psalm 147:5; Jesaja 40:28, Jesaja 45:18; Daniël 5:21; 2 Samuël 22:31; Nehemia 9:6; Prediker 12:1-6; Mattheüs 5:48, Mattheüs 28:18; Markus 12:29-34; Johannes 1:1-3; 2 Samuël 22:31; Nehemia 9:6; 1 Korinthe 8:4; Romeinen 16:26; Kolossenzen 1:16-17, Kolossenzen 2:3; Hebreeën 1:1-3, Hebreeën 9:14; 2 Petrus 3:9; Openbaring 1:8, Openbaring 4:11).

  • De Godheid is drie-enig. Dat wil zeggen één God, drie Personen: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Elke Persoon is volledig God, hun glorie is gelijk en hun majesteit is gemeenschappelijk (Genesis 1:1-2; 3:15-17; Johannes 1:1-3). 
  • Voor Zijn eigen glorie en door Zijn eigen besluit schiep de drie-enige God hemel en aarde, tijd en alle zichtbare en onzichtbare, levende en niet-levende, materiële en niet-materiële dingen (Genesis 1:1-2:3; Exodus 20:11, 31:17; Jesaja 46:9-10; Nehemia 9:6; 1 Timotheüs 1:17; Kolossenzen 1:16; Openbaring 22:13).
God de Vader
  • Wij geloven en onderwijzen dat God de Vader, de eerste Persoon van de Drie-eenheid, alle dingen ordent en beschikt volgens Zijn eigen doel en genade (Psalm 145:8-9; 1 Korinthe 8:6). Hij is de Schepper van alle dingen (Genesis 1:1-31; Efeze 3:9). Hij is soeverein in schepping, voorzienigheid en verlossing (Psalm 103:19; Romeinen 11:36).  
  • Zijn vaderschap heeft zowel betrekking op Zijn benoeming binnen de Drie-eenheid als op Zijn relatie met de mensheid. Als Schepper is Hij Vader van alle mensen (Efeze 4:6), maar Hij is alleen geestelijk Vader van gelovigen  (Romeinen 8:14; 2 Korinthe 6:18). 
  • God de Vader heeft voor Zijn eigen glorie alles verordend wat tot stand komt (Efeze 1:11). Hij onderhoudt, leidt en regeert voortdurend alle schepselen en gebeurtenissen (1 Kronieken 29:11; Handelingen 17:28). In Zijn soevereiniteit heeft Hij de zonde noch geschapen, noch goedgekeurd (Habakuk 1:13; Johannes 8:38-47). Evenmin beperkt Hij de verantwoordingsplicht van morele, intelligente schepselen (1 Petrus 1:17). Hij heeft van eeuwigheid af op genadige wijze diegenen uitverkoren die Hij wil redden om Zijn eigen volk te zijn (Efeze 1:4-6);  
  • Hij redt van zonde allen die door geloof in Jezus Christus tot Hem komen; Hij neemt allen die tot Hem komen tot de Zijnen aan en wordt daardoor Vader van hen (Johannes 1:12; Romeinen 8:15; Galaten 4:5; Hebreeën 12:5-9). 
God de Zoon
  • Wij geloven in de godheid van de Heer Jezus Christus. Hij is de vleesgeworden God, God in menselijke gedaante, het uitdrukkelijke beeld van de Vader, die, zonder op te houden God te zijn, mens werd opdat Hij zou tonen wie God is en de mensheid het middel tot verlossing zou verschaffen (Mattheüs 1:21; Johannes 1:18; Kolossenzen 1:15). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat Jezus Christus werd verwekt door de Heilige Geest en werd geboren uit de maagd Maria (Mattheüs 1:23); dat Hij waarlijk volledig God en waarlijk volledig mens is (Johannes 1:1,14); dat Hij een volmaakt, zondeloos leven leidde (1 Johannes 3:5); dat al Zijn leringen waar zijn (Johannes 14:6).  
  • Wij geloven en onderwijzen dat de Heer Jezus Christus aan het kruis stierf voor de hele wereld (1 Johannes 2:2) als een plaatsvervangend offer (Jesaja 53:5-6). Wij geloven dat Zijn dood voldoende is om redding te bieden aan iedereen die Hem als Redder ontvangt (Johannes 1:12; Handelingen 16:31); dat wij zijn gerechtvaardigd door het vergieten van Zijn bloed (Romeinen 5:9; Efeze 1:7); en dat dit wordt bevestigd door Zijn letterlijke, fysieke opstanding uit de dood (Mattheüs 28:6; 1 Petrus 1:3). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat de Heer Jezus Christus in Zijn verheerlijkte lichaam naar de hemel is opgevaren (Handelingen 1:9-10) en nu aan de rechterhand van God zit als onze Hogepriester en Pleitbezorger (Romeinen 8:34; Hebreeën 7:25). 
  • Jezus Christus zal persoonlijk (lichamelijk en zichtbaar) naar deze aarde terugkeren als Rechter over de levenden en de doden (1 Timotheüs 4:1).
God de Heilige Geest
  • Wij geloven en onderwijzen dat de Heilige Geest de derde Persoon van de Godheid is, de Heer en Gever van leven, die onze Heer Jezus Christus verheerlijkt en de wereld overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel (Johannes 15:26, 16:8-11, 16:14). 
  • Het werk van de Heilige Geest is noodzakelijk voor zondaars om zich te bekeren en in Jezus Christus te geloven door de oproep van het Evangelie (Romeinen 8; 1 Korinthe 2:6-14, 12:3; Titus 3:3-7). 
  • De Heilige Geest leeft en werkt in elke gelovige om de vrucht van gerechtigheid voort te brengen (Johannes 14:16-17; Handelingen 1:8, 4:31; Romeinen 8:11; 1 Korinthe 3:16, 1 Korinthe 6:18-20; Galaten 5:22-23; Efeze 2:19-22). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat God de Heilige Geest soeverein is in het geven van al zijn gaven voor de vervolmaking van de heiligen vandaag (1 Korinthe 12,4-11; Efeze 4).
De schepping
  • Wij geloven en onderwijzen dat het verslag over de oorsprong dat in Genesis 1 wordt gepresenteerd, een eenvoudige maar feitelijke weergave is van werkelijke gebeurtenissen en daarom een betrouwbaar kader biedt voor wetenschappelijk onderzoek naar de oorsprong en geschiedenis van het leven, de mensheid, de aarde en het universum. 
  • De verschillende oorspronkelijke levensvormen (soorten), inclusief de mens, werden gemaakt door directe, bovennatuurlijke, creatieve handelingen van God (d.w.z. niet door natuurlijke, fysieke processen gedurende miljoenen jaren). De levende afstammelingen van elk van de oorspronkelijke soorten (afgezien van de mens) kunnen vandaag de dag meer dan één variant vertegenwoordigen, wat het genetisch potentieel binnen elke oorspronkelijke soort weerspiegelt. Binnen elke soort hebben zich sinds de schepping slechts beperkte biologische veranderingen (inclusief mutaties) voorgedaan (d.w.z. een soort verandert in de loop der tijd niet in een andere soort): Genesis 1:11-12, 1:21, 1:24-25, 30:37-42; 1 Korinthe 15:39).
Schepping van de mens en de erfzonde
  • Wij geloven en onderwijzen dat de mensheid is ontstaan door een directe schepping van God en dat de mensheid op unieke wijze is gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God (Genesis 1:26-27).  
  • Wij geloven en onderwijzen dat de hele mensheid, door de zondeval van Adam, een zondige natuur heeft geërfd, dat alle mensen ervoor kiezen om te zondigen (Romeinen 3:23; 1 Johannes 1:8), en dat alle zonde bijzonder aanstootgevend is voor onze Heilige God (Romeinen 6:23).  
  • Wij geloven en onderwijzen dat kinderen reeds in de buik van hun moeder met deze zonde zijn besmet (Psalm 51:7). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat onze ongerechtigheden scheiding maken tussen de mens en God. Door onze zonden houdt God Zijn aangezicht voor ons verborgen en hoort Hij ons niet (Jesaja 59:2). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat de mens niet in staat is om zelf deze gevallen toestand te herstellen (Efeze 2:1-5, Efeze 2:12).  
  • Wij geloven en onderwijzen dat deze erfzonde, die begon door de ongehoorzaamheid van Adam, zich over de hele mensheid heeft verspreid (Romeinen 5:12). Deze erfzonde is er de oorzaak van, dat er allerlei andere zonden in de mens ontstaan. Dit alleen is al voldoende reden voor God om de hele mensheid te veroordelen en verloren te laten gaan. Wij verwerpen dus de leer van de Pelagianen, die beweren dat deze zonde alleen maar komt doordat mensen een verkeerd voorbeeld volgen. 
  • Wij geloven en onderwijzen dat God mensen rechtvaardigt en heiligt die door genade in Jezus geloven, en dat Hij hen eens zal verheerlijken – alles uit liefde en tot lof en eer van Zijn heerlijke genade. (Efeze 4:13; Hebreeën 12:23; 1 Johannes 3:2; Judas 1:24). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat de mens door de Heilige Geest kan worden overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel (Johannes 3:16; Johannes 16:17-14; Handelingen 10:43; Handelingen 13:38-39; Handelingen 26:18). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat gelovigen niet rustig in de zonde kunnen blijven leven, maar dat gelovigen zich, door het werk van de Heilige Geest, bewust zijn van deze verdorvenheid en ernaar verlangen om hiervan verlost te worden. Pas wanneer het lichaam is gestorven zal de gelovige volledig worden bevrijd van de zonde (Romeinen 6:1-4; Filippenzen 3:21). 
Het Evangelie (= het Goede Nieuws)
  • Wij geloven en onderwijzen dat God zo van de wereld houdt dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven om voor onze zonden te sterven (Johannes 3:16).  
  • Wij geloven en onderwijzen dat onze redding en eeuwig leven en ons thuis in de hemel door Christus gegarandeerd zijn (Johannes 14:1-4; 1 Petrus 1:3-4). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat wij, die eens vijanden van God waren, verzoend zijn door het bloed van Christus en daardoor opgenomen zijn in de familie van God (Romeinen 5:10; Johannes 1:12; 1 Johannes 3:1). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat “er nu geen veroordeling meer is voor hen die in Christus Jezus zijn” (Romeinen 8:1). 
  • Wij geloven dat de Heilige Geest de drijvende kracht is achter de verkondiging van het Evangelie. Hij stelde de apostelen en discipelen in staat om gehoor te geven aan de zendingsopdracht van Jezus (Johannes 16:13-14; Mattheüs 28:19; Handelingen 10:42-43; Handelingen 13:47; 1 Timotheüs 3:18; Handelingen 20:20-21; Romeinen 15:18-19).
De vrije wil
  • Wij geloven dat God de wil van de mens heeft toegerust met natuurlijke vrijheid, die noch gedwongen, noch door enige absolute noodzaak van de natuur bepaald is tot goed of kwaad (Deuteronomium 30:19; 17:12; Jakobus 1:14).
  • Wij geloven dat de mens in de hof van Eden in zijn staat van onschuld, de vrijheid en macht had om te willen en te doen wat goed en wat welgevallig voor God was (Genesis 1:26; Prediker 7:29). Tegelijkertijd was de mens ook in staat om van hetgeen goed en welgevallig was voor God af te wijken, zodat hij hierdoor in ongehoorzaamheid en zonde zou kunnen vallen (Genesis 2:16-17; Genesis 3:6).
  • Wij geloven dat de mens het Evangelie kan aannemen of afwijzen.
  • Wanneer God een zondaar bekeert en hem overbrengt in de staat van genade, bevrijdt Hij hem van zijn natuurlijke slavernij van de zonde (Johannes 8:34, 36; Kolossenzen 1:13), en stelt hem louter door Zijn genade in staat om vrijelijk te willen en te doen wat geestelijk goed is (Romeinen 6:18, 22; Filemon 2:13). Echter kan hij vanwege zijn verdorvenheid ook willen of doen hetgeen kwaad is (Romeinen 7:15, 18-19, 21, 23; Galaten 5:17).
  • Alleen in de staat van heerlijkheid is de wil van de mens volmaakt en onveranderlijk vrij gemaakt, om uitsluitend het goede te doen (Efeze 4:13; Hebreeën 12:23; 1 Johannes 3:2; Judas 1:24).
Aangenomen als kinderen van God
  • Wij geloven en onderwijzen dat adoptie een handeling van God is waarbij Hij ons tot Zijn kinderen maakt (Johannes 1:12; Romeinen 8:14-17). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat God ons heeft aangenomen als zijn kinderen, als antwoord op ons vertrouwen in Christus (Galaten 3:23-26, Johannes 1:12). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat niet alleen de hele schepping zucht en lijdt, maar ook wijzelf. Wij, die als voorschot de Heilige Geest hebben ontvangen, zijn in afwachting van de openbaring dat we kinderen van God zijn en mogen uitzien naar de verlossing van ons sterfelijk bestaan. In die hoop zijn wij zalig geworden (Romeinen 8:23). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat wanneer we Gods kinderen zijn, we als gelovigen deel uitmaken van Gods gezin en daarmee broers en zussen zijn geworden (Galaten 4:4-6; 1 Johannes 3:1-2). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat Jezus ons Zijn broers en zussen noemt (Hebreeën 2:12), dat Hij in dit opzicht de oudste Broer is in Gods gezin (Hebreeën 2:14) en dat Hij de Eerstgeborene is onder vele broers en zussen. 
  • Wij geloven en onderwijzen dat we als erfgenamen en mede-erfgenamen met Christus recht hebben op een grote eeuwige erfenis (Romeinen 8:17) die onvergankelijk, onverderfelijk en onveranderlijk is, bewaard in de hemel (1 Petrus 1:4). Wij zijn niet langer slaven maar zonen of dochters van God en daarmee Zijn erfgenamen (Galaten 4:7). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat we als gelovigen samen het huisgezin van God vormen. Dit houdt in dat we als zodanig met elkaar moeten omgaan, vol liefde en respect (1 Timotheüs 5:1-2). Als broers en zussen past ons vriendelijkheid en barmhartigheid en moeten wij elkaar vergeven, zoals ook God in Christus ons vergeven heeft (Efeze 4: 32; Efeze 5:1-2). 
Heiliging
  • Wij geloven en onderwijzen dat elke gelovige bij zijn bekering geheiligd (apart gezet) wordt voor God, heilig verklaard wordt en daarom als heilige geïdentificeerd wordt. Deze heiliging is positioneel en ogenblikkelijk en moet niet verward worden met progressieve heiliging. Deze heiliging heeft te maken met de status van de gelovige, niet met zijn huidige wandel of toestand (Handelingen 20:32; 1 Korinthe 1:2, 30; 6:11; 2 Tessalonicenzen 2:13; Hebreeën 2:11; Hebreeën 3:1; Hebreeën 10:10-14; Hebreeën 13:12).
  • Wij geloven en onderwijzen dat er ook, door het werk van de Heilige Geest, een progressieve heiliging is waardoor de toestand van de gelovige meer in overeenstemming wordt gebracht met de status die de gelovige positioneel geniet door de rechtvaardiging. Door gehoorzaamheid aan het Woord van God en de bekrachtiging van de Heilige Geest is de gelovige in staat om een leven van toenemende heiligheid te leiden in overeenstemming met de wil van God, waardoor hij meer en meer op onze Heer Jezus Christus gaat lijken (Johannes 17:17-19; Romeinen 6:1-22; Romeinen 8:29; 2 Korinthe 3:18; 1 Tessalonicenzen 4:3-4; 1 Tessalonicenzen 5:23). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat elke geredde persoon betrokken is in een dagelijks conflict – de nieuwe schepping in Christus die strijd levert tegen het vlees (Romeinen 7:15-19; Galaten 5:17) – maar dat er voldoende voorzieningen zijn getroffen voor de overwinning door de kracht van de inwonende Heilige Geest. De strijd blijft echter het hele aardse leven bij de gelovige en wordt pas volledig beëindigd als hij Christus van aangezicht tot aangezicht ziet. Alle beweringen over de uitroeiing van zonde in dit leven zijn niet bijbels. Uitroeiing van zonde is niet mogelijk, maar de Heilige Geest zorgt wel voor overwinning op zonde (Galaten 5:16-25; Efeze 4:22-24; Filippenzen 3:12; Kolossenzen 3. Pas wanneer het lichaam is gestorven zal de gelovige volledig worden bevrijd van de zonde. 
Rechtvaardiging door geloof
  • Wij geloven en onderwijzen dat God heeft verklaard dat de zonden van de mens hem veroordelen tot een eeuwigheid in de hel, afgezonderd van God. Daar in de hel betaalt de mens de boete voor de zonden tegen een heilige en rechtvaardige God. Gelukkig is dit lot afwendbaar (Lukas 12:5). 
  • Wij geloven en onderwijzen namelijk dat Jezus Christus door zijn menswording, leven, dood, verrijzenis en hemelvaart optreedt als ons plaatsvervangend zoenoffer. Hij heeft dit gedaan opdat wij in Hem de gerechtigheid van God zouden worden. Aan het kruis heeft Hij de zonde ongedaan gemaakt, en de volledige straf voor de zonde gedragen (Romeinen 4:6; Romeinen 5:17). De zonde wordt de kinderen van God niet toegerekend als een veroordeling, maar het wordt hen vergeven door Gods genade en barmhartigheid. 
  • Ondanks onze zondigheid gedurende ons aardse bestaan, hebben wij de zekerheid dat we gerechtvaardigd zijn uit het geloof en hebben wij vrede met God door onze Heere Jezus Christus (Romeinen 5:1-2; Efeze 2:8-9, Titus 3:7). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat rechtvaardiging voor God een daad van God is (Romeinen 8:33) waarin Hij rechtvaardig verklaart degenen die zich door Zijn genade bekeren van hun zonden (Lukas 13:3; Handelingen 2:38; 3:19; 11:18; Romeinen 2:4; 2 Korinthe 7:10; Jesaja 55:6-7), zich in geloof tot Christus wenden (Handelingen 16:31; Handelingen 20:21; Romeinen 1:16; Romeinen 3:22, 26; Galaten 3:22) en Hem als soevereine Heer belijden (Romeinen 10:9-10; 1 Korinthe 12:3; 2 Korinthe 4:5). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat rechtvaardiging bestaat uit de toerekening van onze zonden aan Christus (Kolossenzen 2:14; 1 Petrus 2:24) en de toerekening van de gerechtigheid van Christus aan ons (1 Korinthe 1:30; 2 Korinthe 5:21; vgl. Romeinen 5:18-19), alleen door geloof (Romeinen 3:2, 8; Romeinen 4:4-5; Romeinen 5:1; Galaten 2:16; Galaten 3:11, 24). Op deze manier is God “rechtvaardig en de Rechtvaardiger van degene die in Jezus gelooft”.
De verheerlijking
  • Wij geloven en onderwijzen dat de “verheerlijking” in de eeuwigheid realiteit wordt voor iedereen die gered is. Het is Gods uiteindelijke verwijdering van zonde uit het leven van de heiligen (Romeinen 8:18; 2 Korinthe 4:17). Bij de komst van Christus zal de heerlijkheid van God (Romeinen 5:2) – Zijn eer, lof, majesteit en heiligheid – in ons worden gerealiseerd. In plaats van stervelingen te zijn die gebukt gaan onder de zondige natuur, zullen we worden veranderd in heilige onsterfelijken met directe en ongehinderde toegang tot Gods aanwezigheid, en zullen we in alle eeuwigheid genieten van heilige gemeenschap met Hem. Bij het overwegen van verheerlijking moeten we ons op Christus richten, want Hij is de “gezegende hoop” van elke Christen; ook kunnen we de uiteindelijke verheerlijking beschouwen als het hoogtepunt van heiliging.  
  •  Wij geloven en onderwijzen dat de definitieve verheerlijking moet wachten op de openbaring van de heerlijkheid van onze grote God en Verlosser Jezus Christus (Titus 2:13; 1 Timoteüs 6:14). Totdat Hij terugkeert, zijn we met zonde belast en is onze geestelijke visie vervormd vanwege de vloek (1 Korinthe 13:12). Elke dag moeten we ijverig zijn door de Geest om te doden wat “vleselijk” (zondig) in ons is (Romeinen 8:13). 
De Kerk
  • Wij geloven en onderwijzen dat de kerk het lichaam van Christus is, waarvan Hij het hoofd is (Efeze 1:22-23). 
  • Wij geloven en onderwijzen dat het lichaam van Christus bestaat uit alle gelovigen in Jezus Christus tot de wederkomst van Christus. 
  • Wij geloven en onderwijzen dat de universele kerk bestaat uit iedereen, overal, die een persoonlijke relatie met Jezus Christus heeft (1 Korinthe 12:13).                                   
  • Wij geloven en onderwijzen dat de lokale kerk een plaatselijke gemeente is, bestaande uit gelovigen afkomstig uit een bepaalde omgeving (Galaten 1:1-2).  De universele kerk bestaat uit iedereen die bij Christus hoort. Leden van de universele kerk moeten gemeenschap en opbouw zoeken in een lokale kerk.
De mens
  • De mens, bestaande uit twee geslachten (mannelijk en vrouwelijk), is geschapen naar het beeld van God. Elk van deze twee verschillende, elkaar aanvullende geslachten weerspiegelt het beeld van God (Genesis 1:26-27, 5:2, 9:6; Mattheüs 19:4-6; Markus 10:6; 1 Korinthe 11:7; Jakobus 3:9-10). 
  • De speciale en unieke schepping van Adam uit stof en Eva uit Adams rib was bovennatuurlijk en onmiddellijk. Adam en Eva ontstonden niet uit andere reeds bestaande levensvormen (Genesis 2:7, 2:21-23, 3:19; 1 Korinthe 11:8-12, 1 Korinthe 15:47-49). 
  • Al het menselijk leven is heilig en begint bij de conceptie (gedefinieerd als het moment van bevruchting). Elk ongeboren kind is een uniek, levend mens, geschapen naar het beeld van God, en moet zowel voor als na de geboorte gerespecteerd en beschermd worden. De abortus van een ongeboren kind of het actief, opzettelijk wegnemen van menselijk leven door middel van euthanasie of hulp bij zelfdoding vormt een schending van de heiligheid van het menselijk leven en is een misdaad tegen God en de mens (Genesis 9:6; Exodus 20:13; Deuteronomium 5:17; Psalm 51:7; 1 Korinthe 15:49; Jakobus 2:11).
  • Er is maar één mensenras – het menselijke ras of Adams ras. Adam en Eva waren de eerste twee mensen. Alle mensen die vandaag leven zijn de afstammelingen van Adam en Eva en vervolgens van Noach (Genesis 1:26-27, 3:20, 10:1, 10:32; 1 Korinthe 15:45-47; Lucas 17:27; Hebreeën 11:7; 1 Petrus 3:20; 2 Petrus 2:5). 
  • Aangezien alle mensen naar het beeld van God zijn gemaakt, hebben alle mensen gelijke waardigheid en waarde, ongeacht leeftijd (inclusief ongeborenen), intelligentie, geslacht, fysieke vermogens, huidskleur, religie, etniciteit of enig ander kenmerk (Genesis 1:26-27, 3:20, 11:9; Handelingen 17:26-28). 
  • De concepten van “sociale rechtvaardigheid”, “intersectionaliteit” en “kritische rassentheorie” zoals die in moderne terminologie worden gedefinieerd, zijn anti-bijbels en destructief voor de menselijke bloei (Ezechiël 18:1-20; Jakobus 2:8-9). 
  • Ouders zijn verantwoordelijk om hun kinderen te onderwijzen in christelijk geloof en gedrag, om hen daarvan godvruchtige en consequente voorbeelden te geven en om hen op alle mogelijke manieren “op te voeden in de opvoeding en vermaning van de Heer” (Deuteronomium 6:6-9; Spreuken 22:6; Efeze 6:4). 
  • Het enige wettige huwelijk, gebaseerd op de scheppingsverordening in Genesis 1 en 2, dat door God is bekrachtigd, is het samengaan van één natuurlijk geboren man en één natuurlijk geboren vrouw in een enkele, exclusieve verbintenis zoals die in de Schrift is beschreven. God wil dat seksuele intimiteit alleen plaatsvindt tussen een man en een vrouw die met elkaar getrouwd zijn en Hij heeft bevolen dat er geen seksuele activiteit mag plaatsvinden buiten het huwelijk tussen een man en een vrouw. Elke vorm van seksuele immoraliteit, zoals overspel, hoererij, prostitutie, homoseksualiteit, biseksueel gedrag, bestialiteit, incest, pornografie, misbruik, of elke poging om iemands geslacht te veranderen, of het niet eens zijn met iemands biologische geslacht, is zondig en beledigend voor God (Genesis 1.27-28, 2:24; Mattheüs 5:27-30, Mattheüs 19:4-5; Markus 10:2-9; 1 Korinthe 6:9-11; 1 Thessalonicenzen 4:3-7; Hebreeën 13:4). 
  • Geslacht en biologisch geslacht zijn gelijkwaardig en kunnen niet gescheiden worden. Het geslacht van een persoon wordt bepaald bij de conceptie (bevruchting), gecodeerd in het DNA en kan niet veranderd worden door medicijnen, hormonen of chirurgie. Het afwijzen van iemands biologische geslacht (gender) of jezelf identificeren met het andere geslacht is een zondige afwijzing van de manier waarop God je als persoon gemaakt heeft. Deze waarheden moeten gecommuniceerd worden met mededogen, liefde, vriendelijkheid en respect, waarbij iedereen gewezen wordt op de waarheid dat God verlossing en herstel biedt aan iedereen die zijn zonde belijdt en zich ervan bekeert, en die zijn genade en vergeving zoekt in Jezus Christus (Genesis 1.26-28, 5:1-2; Psalm 51:7, 139:13-16; Jeremia 1:5; Mattheüs 1:20-21, Mattheüs 19:4-6; Markus 10:6; Lukas 1:31; Handelingen 3:19-21; Romeinen 10:9-10; 1 Korinthe 6:9-11; Galaten 3:28). 
De wederkomst van Christus
  • Onze Heer Jezus Christus zal persoonlijk en lichamelijk terugkeren in heerlijkheid zoals Hij heeft beloofd, en Hij zal Zijn koninkrijk voltooien. Christus zal de levenden en de doden oordelen bij Zijn verschijning (Johannes 6:39-40, 12:48; Handelingen 1:9-11; 1 Petrus 4:5). 
  • Allen zullen uit de doden worden opgewekt: zij die in Christus zijn gestorven tot het eeuwige leven in de hemel en zij die Hem hebben verworpen tot de bewuste en eeuwige straf in de poel van vuur, oftewel de hel. (Daniël 12:2; Mattheüs 13:49-50, Mattheüs 25:41-46; Lukas 12:5; 1 Korinthe 15:12-26; Openbaring 21:8). 
  • Satan, die een persoonlijke geestelijke tegenstander is van zowel God als de mensheid, zal worden veroordeeld en voor eeuwig in de vuurzee (hel) worden geworpen (Mattheüs 25:41; Openbaring 20:10). 

Heb je vragen?

Bekijk de veelgestelde vragen of neem contact op.